Een politieke partij in het strafbankje

Hub. Hennekens

Onlangs deed de rechtbank Rotterdam uitspraak in het proces tegen een aantal politici en hun partijgenoten. Zij werden verdacht van deelname aan een criminele organisatie, omkoping, mensenhandel en meineed. Emeritus hoogleraar Staats- en bestuursrecht Hub. Hennekens beschouwt de uitspraken.

Op 21 april 2023 wees de rechtbank Rotterdam een aantal zeer uitvoerig gemotiveerde vonnissen inzake gestelde strafbare feiten van politici en hun partijgenoten. Deze personen werden verdacht van diverse delicten, zoals deelname aan een criminele organisatie, omkoping, mensenhandel en meineed. De rechtbank oordeelde de tenlasteleggingen – op een uitzondering na – ongegrond. Aan een proces van ruim drie jaar kwam een einde. Vrijspraak volgde, verwezen zij naar o.a. ECLI:NL:RBROT:2023:3267.

Politieke partij als criminele organisatie

Waarom de verdachte politieke partij een criminele was, is niet duidelijk. Wanneer is volgens het OM een organisatie qua structuur en werkwijze een criminele? Zijn niet de doelstelling van een organisatie en haar activiteiten bepalend voor de kwalificatie ‘crimineel’? Welke waren hier aan de orde? Wat hield deelname in, buiten de ‘andere delicten’?

Donaties, omkoping en subsidiëring

Door enkele personen waren gelden geschonken aan gemeentelijke politici voor bepaalde activiteiten en ter behartiging van hun wensen. Daarnaast hadden etentjes en uitstapjes met politici plaatsgevonden. De donateurs hadden gesympathiseerd met de intentie om met een financiële ondersteuning de politici in de uitoefening van hun positie in het gemeentelijk bestuur te beïnvloeden. Deze algemeen gepraktiseerde en bekende gang van zaken – niet alleen op gemeentelijk vlak – was volgens het OM strafbaar omdat hier sprake was van omkoping door begunstigers van politici. Als de donatie erop gericht is om een politicus over te halen tot een handeling ten gunste van de donateur die niet in het belang is van de publieke zaak, maar o.a. in het belang van de gever, dan is sprake van omkoping. Als iemand een gift aan een partij doet omdat hij de doelstelling en inzet van die partij financieel wenst te steunen en hij zijn wens daardoor vervuld ziet, ligt dat anders. Het oogmerk van de schenker en de politicus die aan die wens tegemoet komt, hoeft zonder die gift niet anders te zijn. Dan is van omkoping geen sprake. In dit proces werd vrij gemakkelijk door het OM gesteld dat omkoping aan de orde was. Het lag op zijn weg aan te tonen waarom het optreden van de politici louter om de behartiging van het belang van de donateurs ging en niet om steun aan de doelstelling en de gerechtvaardigde belangenbehartiging van de politici. Waren de daarna verrichte overheidshandelingen ter voldoening aan de gevers? Uit het handelen van de politici was dit volgens de rechtbank niet gebleken. In dit kader kwam subsidiëring van politieke partijen ook meer in het algemeen aan de orde. Donaties blijven ook aanvaardbaar voor een politieke partij in geval van subsidiëring. Strafwaardigheid moet blijken uit het plegen van strafbare feiten. Met name omkoping is dan mogelijk. Dit feit is niet specifiek strafbaar voor activiteiten gericht op een politieke partij. Dat het OM bepaalde normen inzake integriteit van politici geregeld wenst te zien en uitziet naar een regeling voor donaties aan politieke partijen, disculpeert niet een lichtzinnige interpretatie van strafrechtelijke normen.

Normen voor een politieke partij?

Op de achtergrond speelde in deze zaak de vraag welke normen voor een politieke partij dienen te gelden ter zake van giften en toezeggingen. Een strafzaak is niet geschikt voor de beantwoording van die vraag. Zij kan niet beantwoord worden in een strafzaak. De wetgever heeft in algemene zin hiervoor een voorstel in voorbereiding, waarvan de kwaliteit te wensen over laat. Zie mijn column ‘Een verbod op politieke partijen’ van 13 februari 2023. Op enkele elementen ga ik nog in. Vooreerst zal de doelstelling van de partij tot uitdrukking dienen te brengen dat zij voor de behartiging van algemene belangen opkomt. Zonder die doelstelling ontbreekt een wezenlijk toetsingscriterium. De belangen zijn per definitie niet louter ter behartiging van een beperkte omvang en/of groep personen teneinde voor hen de vruchten te plukken van de macht. De partij dient ten dienste te staan van de behartiging van algemene, niet afgebakende of tot bepaalde personen gerichte belangen. Laat staan dat de partij zich richt op het eigen belang van haar leden. Dit is het gevolg van het feit dat de overheid dient op te komen voor het algemene belang. Daarop hebben de politieke partijen dan ook hun doelstelling en activiteiten te richten. Dat kan weliswaar geschieden vanuit een bepaalde visie over de wijze waarop dat doel gerealiseerd kan worden, maar tast het doel niet aan. Als tweede aspect van het normatief kader dient het middel waarmee het overheidsgezag wordt nagestreefd. Het overheidsbelang is geen partijbelang. Toezeggingen en bindingen jegens bepaalde personen of groepen als drijfveer door degenen die het overheidsbestuur vormen zijn onaanvaardbaar en even verwerpelijk als misleidende en discriminerende aantijgingen. Partijen zijn beperkt vrij: hun vrijheid wordt afgebakend door het algemeen belang – hun doel – waarvoor zij hun opdracht hebben te handelen. Hun positie dient in onze staatsinstelling daarom niet louter tot een procedurele beperkt te zijn, maar inhoudelijke eisen te bevatten. Daarbij speelt het kader waartoe de overheidsinstelling bevoegd is (Rijk, gemeente) mee. Het OM zou politiek bedrijven als het zou kunnen bepalen wat een politieke partij dient te zijn en wat zij zou mogen.

De wethouder in zijn gemeenterechtelijke positie

De ontwikkeling in de praktijk omtrent de positie van de wethouder blijkt aan verandering onderhevig. Ook uit de tenlastelegging van het OM blijkt dat. Een wethouder kan geen geheimhouding opleggen, wel schenden. Een niet rechtmatig opgelegde geheimhouding kan dus ook niet geschonden worden. Wethouders bekleden geen eigen ambt, zij zijn geen bestuursorganen omdat aan die functie geen bevoegdheden zijn toegekend. In de praktijk blijkt soms een andere benadering. Portefeuilletoedeling is geen bevoegdheidsverlening. Zij pleegt een taakverdeling tot stand te brengen in het door het college van burgemeester en wethouders te vervullen werk. Er is weliswaar, mede door de benoeming van wethouders als in openbare dienst aangestelde personen, een zekere zelfstandigheid ontstaan, doch het gemeentelijk stramien is niet veranderd. Het OM leek daar anders over te denken. De verdenking van een wethouder wegens het niet-naleven van de wet leidde in de tenlastelegging tot het plegen van meineed. Met vervolging wegens schending van die eed wordt lichtzinnig omgegaan. Hoe te oordelen over het decennialang gedogen dat o.a. de Opiumwet wordt overtreden? Is bij zo’n structurele gang van zaken dan sprake van een criminele organisatie? Quod licet Iovi, non licet bovi?

Ter afsluiting

Dat na ruim drie jaren het proces naar strafwaardig gedrag van politici en hun aanhangers deze uitkomst laat zien, geeft te denken. Met deze zaak is ­naar het lijkt het vertrouwen in het OM niet toegenomen, maar in de verdachten wel. Dat door het OM hoger beroep is ingesteld, maakt dat niet anders. Het is een les van de rechtbank voor de toekomst: macht is niet een recht. Dit geldt voor elke overheidsinstantie.

Hub. Hennekens is emeritus hoogleraar Staats- en bestuursrecht aan de Radboud Universiteit en oud-lid van de Raad van State.

Houd me op de hoogte

Blijf op de hoogte en ontvang informatiemails over nieuwe cursussen en inspirerende columns & kennisclips op uw vakgebied.

Aanmelden